Ergens in maart liep Dirk Jan bij me door de straat. Ik vroeg hem of hij trek in een bakkie koffie had, en even later zaten we inderdaad samen aan de koffie. Hij vertelde dat hij een had trail geboekt. In Lapland. Bij het noemen van Lapland, of iedere andere plek in Scandinavië, gaat er bij mij meteen een belletje rinkelen. Mijn interesse is dan meteen gewekt. ’s Avonds kwam Lia thuis en hoorde mij aan toen ik hier over vertelde. Haar reactie: “zou je mee willen?”
Uhh. Nou.. 19 km en 31 km, met een rustdag ertussen, daar kan ik wel voor trainen.
“dan moet je vragen of Dirk Jan het leuk vindt als je meegaat”
De reactie van Dirk Jan was kort: Gezellig!
Tja, ik twijfelde toch wel een beetje. Lief van Lia dat ze me dit gunt. En, wauw, weer naar het hoge noorden. Voor mij is de aantrekkingskracht daarvan wel heel erg groot. En dan, lopen in de natuur, ver weg van de bewoonde wereld. Wel erg gaaf. Mijn collega Thijs gaf me een laatste zetje en sprak me even vermanend toe: “Martin, je gunt het jezelf niet, maar je moet gaan. Nu kan je lopen, nu ben je fit, en nu doet de gelegenheid zich voor. Ga!
En dus schreef ik me uiteindelijk in. En kon het trainen beginnen. Vooral lange duurlopen. Daar zette ik op in. Hoogtemeters, waarover werd geschreven kun je hier in de buurt niet echt vinden. Trainerscollega Ralph had mij al eens vertelt dat je met het bergopwaarts lopen geen energie moet verspillen. Dat haalt niets uit.
Vrijdag 21 juli was het zover. Het vliegtuig bracht ons achtereenvolgens naar Oslo, en daarna naar Bodø. Gevolgd door een lange bustocht, maar liefst drie-en-een-half uur rijden, naar Arjeplog. De belangrijkse plaats in Zweeds Lapland.
De volgende dag werden we na het ontbijt naar de helikopters gebracht die ons naar de startplek zou vervoeren. Ik had werkelijk geen idee wat ik me van zo’n vlucht moest voorstellen. Het had van mij een uur mogen duren. Zo soepeltjes gleden we door de lucht. Ik zat in de eerste vlucht, de snellere lopers hadden op basis van aangegeven tempo’s de volgende tranfers.
Ik stapte uit en hoorde van iemand van de crew dat ik kon gaan lopen. Ja, waar dan? Hij wees een geul aan. Ja, een geul. Meer was het niet. Twee voeten naast elkaar, dat paste niet. Nou, misschien zou dat na het eerste heuveltje wel normaal worden. Grasland of zo. Dan kon ik gaan rennen. Nou, nee hoor. Het was ongelijk, en zou ongelijk blijven. Heuveltjes, tussen takken en bomen door slingeren, een stukje omhoog en weer naar beneden, weer heel smal, en over rotsen heen. Gladde rotsen. Planken. Ah! Dat zag er stabiel uit. Vergeet het maar, ergens midden in verrot of gebroken, of slechts 1 plank, in plaats van twee naast elkaar. Juist op die planken waren er wel wat valpartijen ,hoorde ik later. Die 19 km, werden niet echt makkelijke kilometers. Ergens middenin was er een behoorlijke klim. Dat vond ik op dat moment, maar samen met de Friese Klaas stond ik daar wel te genieten van een prachtig uitzicht. De afdaling vond ik een crime. Aan het eind volgde namelijk een vrij lange afdaling. En onderweg kwam een opmerking van Ralph voorbij: wij Nederlanders kunnen niet afdalen. Dat is heel moeilijk. Dat weet ik nu. Dat heb ik ondervonden. Als je te snel gaat wordt het onbeheersbaar. Trouwens, soms ging het met flinke stukken naar beneden. Zodanig dat ik maar even een boom vasthield en voorzichtig een diepe stap naar beneden zette. Voelend of die steen daaronder niet glad was, en wel vast lag. Inmiddels werd ik ingehaald door twee charmante dames uit België. Heel soepel, als twee reetjes trippelden ze naar beneden. Hoe kan dat nou?? Inmiddels weet ik dat dit twee Belgische topatleten zijn. Met gouden plakken op zak. Aan het eind was het even heerlijk ontspannen rennen op asfalt. Op weg naar een verfrissende douche, en een heerlijke hamburger.
Op de derde dag hadden we een rustdag, en we hielden ons ook rustig. Immers, de volgende dag kregen we 31 km voor de kiezen.
Wederom met de helikopter naar de start. Als snel in deze route drong tot mij door dat er van hardlopen weinig sprake meer zou zijn. Niet voor mij. Uiteraard probeerde dat wel enkele keren. Maar er volgde telkens weer obstakels waardoor ik niet echt in een hardloop modus kwam. Op dat moment had ik daar wel vrede mee, dan maar half joggen, half wandelen. Het zij zo. Na vijf lastige kilometers volgde een klim van pakweg 2 kilometer die wel heel steil was. Dirk Jan hoorde ik 12% opnoemen. Tijdens die 2 kilometer moest ik echt af en toe stilstaan. Het pad voerde naar een vrij kaal landschap. Draaide ik mij om dan werd ik getrakteerd op een weergaloos mooi uitzicht. Adembenemend mooi. Het pad boven bleef trouwens tot ça 17 km licht stijgen. Even liep ik samen met de Braziliaanse Su. Ze stond ineens stokstijf stil naar rechts te kijken. Een kudden rendieren. Met kippenvel op de armen keek ik daar ook naar, en ook naar links, nog een kudde. De twee groepen zochten elkaar voor ons op, en weg waren ze.
Er volgde een paar kilometer met overal rotsblokken, grote blokken, kleine blokken, met watervalletjes, bruggetjes, modderpoelen, helder water, en weer modderpoelen. Dit gedeelte staat in mijn geheugen gegrift. Zo mooi. Een diepe indruk maakte het op mij. En ergens daar moest ik mezelf even toespreken. Van hardlopen was nog niet echt sprake geweest. Het lukte mij gewoon niet. Terwijl ik best goed in vorm ben en weer een goede conditie heb. Ik besloot het hardlopen achter mij te laten. Dan maar niet. Dan maar aan de wandel. Het genieten van de omgeving, dat was nu belangrijk, het daar zijn, de natuur. Geloof mij, die knop had ik niet zomaar omgedraaid. Dat duurde best wel even. Maar het moest wel. Op dat moment was ik nog maar op kilometer 10 of 11. Nog best een eind te gaan.
Na de enige verzorgingspost, op km 17 volgde de afdaling. Weer dacht ik aan Ralph (dat kunnen wij niet) maar het pad zag er vrij normaal uit. Bovendien gingen de muggen op dat moment vol in de aanval. Toch maar rennen? Ik probeerde het. Mijn lijf liet het niet toe. Elke stap deed zeer. Het voelde buitengewoon ongemakkelijk. En weer moest ik mezelf even tot de orde roepen. Ophouden nu! Het werd zo steving mogelijk doorlopen.
Lopen en om je heen kijken, onbelangrijk in welk tempo, was voor nagenoeg iedereen onmogelijk. Keek je niet naar de grond, dan zou je onherroepelijk op je plaat. Wilde je om je heen kijken dan was het beter even stil te gaan staan.
De afdaling door een bos duurde pakweg 9 kilometer. Negen kilometer over stenen, takken, rotsblokken, klimmen, springen. Hier ergens verloor ik mijn evenwicht en kwam plat op mijn kont in het natte mos terecht. Meerdere keren dacht ik aan een advies van Silvia (de vrouw van Ralph) als het te hard gaat of je raakt de controle kwijt, ga dan even stilstaan en begin opnieuw. Goed advies, en nu ook bij het wandelen zeer bruikbaar!
Die negen kilometer, ik heb eigenlijk wel wat lopen foeteren. Ik snakte naar, al was het maar 500 meter, een mooi stuk vlak grasland of zo. Dat kwam niet. Deze afdaling bleef zo die was, kronkelend, weer omhoog, weer dieper omlaag, een bochtje en weer een bochtje, weer grote rotsblokken.
De route was ook precies 31 km. En daar bij de finish stond mijn trouwe maatje Dirk Jan op mij te wachten met een glimlach van oor tot oor. Op dat moment brak ook nog eens het zonnetje door!
Volbracht, gedaan. Doorgezet en niet afgehaakt. Genoten van alles wat ik heb gezien. Veel ging er door mijn hoofd. Vaak mezelf moeten toespreken. Thijs in gedachten een schop voor zijn hol gegeven, dankbaar voor de adviezen van Ralph en Silvia. Maar, geen seconde spijt. Dit is zo het is geworden. Deze tocht ga ik nooit meer vergeten!